Artikelen uit Het Orgelistenblad van Jan Zwart |
Dit eerste nummer ziet er aardig uit. De inhoud is lezenswaard en
ongetwijfeld voor velen interessant. Indien de volgende nummers van dit gehalte zijn,
zal vooral de orgelist het steeds met belangstelling lezen, omdat er uit spreekt de
liefde tot het koninklijke instrument, dat hoe langer zoo meer zijn eigen plaats weer
innemen gaat. De geschiedenis der orgelspelkunst en al wat hiermede samenhangt, kennen
eigenlijk niet heel veel menschen. En daarom is het vooral voor dezulken niet van belang
ontbloot, wat Zwart bijv. schrijft over het verzet der Gereformeerden in de 16e
eeuw tegen het toenmalig Roomsch en Wereldlijk Orgelspel - een schets, dit tusschen twee
haakjes, waarin hij wel een andere kijk geeft op de oude toestanden dan sommige
handboeken - en over orgelspel vóór 100 jaar. Voor ieder ongetwijfeld zal interessant worden wat hij in een serie feuilletons over Sweelinck schrijft. Het eerste wordt in dit nummer afgedrukt. Want Zwart heeft studie van Sweelinck's werk gemaakt en wij meenen te weten, dat zijn opvattingen wel zullen afwijken van de thans algemeen geldende." |
"Het blad biedt onderhoudende lectuur". |
"Interessant is het artikel over "het verzet der
Gereformeerden in de 14e eeuw", enz. |
"Nu weet ik wel, dat een veelbelovend blad niet altijd
per se alle beloften vermag in te lossen, en dat de tijd zal leeren wat er blijft van al
die schoone idealen, doch ik heb toch sterk den indruk, dat wij hier niet de schoonheid
van een zeepbel bewonderen, welke zoo aanstonds uit elkander spat en geen spoor meer
achterlaat. "Het Orgelistenblad" is met warme overtuiging geschreven, dat zegt reeds heel veel. De opzet is zoo royaal als men in dezen tijd van hooge drukkosten maar kan wenschen en de inhoud is heel goed verzorgd... Zwart's stukken over Sweelinck beloven een doorwrocht stuk werk te worden"... |
"Mij gedenckt, dat ik eens met eenighe goede vrienden by
meyster Jan Petersz. Swelinck mijne goeden vriend, gegaen zijnde, met noch andere
goed vrienden, in de maend van Mey, ende hij aen het spelen op zijn Clave-cymbel ghecomen
zynde, het selfde continueerde tot omtrent middernacht, spelende onder anderen het
liedeken Den lustilicken Mey is nu in zynen tijdt, d'welck hij, soo ick goede memorye
daer van hebbe, wel op vijf- en twintigerley wyzen speelde, dan sus, dan soo... " |
Gij breekt op Zwelings edle zwier Uw Psalmen geestig in der haast En zoo veelderlei manier Dat keurige ooren staan verbaast. |
"De organist van de Oude Kerk te Amsterdam, Pieter Sweelinck, zond
zijn begaafden zoon Jan, die in 1562 te Deventer geboren was, naar de Lagunenstad.
Zarlino werd zijn leermeester en hoewel Jan Pieters nog zeer jong was, 15 of 16 jaar,
heeft het verblijf te Venetië een voor zijn verder leven beslissenden indruk
op hem gemaakt...". |
"De zwier van den Italiaan, aanwezig bij hoog en laag, de hoofsche
omgangsvormen van de menschen die met hem verkeerden, de pracht van de stad met haar
kerken en paleizen moesten op den jongen man, die pas uit het Calvinistisch Amsterdam
kwam (cursiveering van J. Z.) wel een diepen indruk maken". |
"Met twee knapen, die eveneens te Venetië hunne muziekstudiën
maakten, met Giovanni Gabrieli en den Duitschen Hans Leo Hasler, sloot de jonge
Sweelinck vriendschap, die tot aan zijn dood is blijven voortduren."
(Cursiveering van J.Z.) |
"Den auszeren Anstosz dazu" -aldus de heer Seiffert in zijn "Jan Pz. Sweelinck und seine directen deutsche Schüler"- "scheint ein politischen Ereignisz gegeben zu haben. Am 26 Mei 1578 wurde die Römischgesinnte Regierung aus Amsterdam verjagt; die Klöster wurden geplündert und die Hofkirchen (sic! lees: "Hauptkirchen" J.Z.) von den Reformierten in Besitz genommen. Diese Vorgänge mogen bei Sweelinck oder bei denjenigen Personen welche seine Erziehung zu überwachen hatten, den Plan einer Studienreize zum schnellen Entschlusz haben reifen lassen. Viel früher wenigstens wird Sweelinck nicht nach Italien gereist sein, und auch nicht viel später. Da er 1580 bereits wieder in seine Heimath war und die Studienzeit, wie damals üblich, etwa zwei Jahre dauerte, da ferner die Reise nicht in ein zu jugendlicher Alter verlegt werden darf, so müssen wir das Jahr 1578 als das Jahr seiner Abreise nach Italien annehmen". |
Atque utinam nostras iterum Suelingius aures Mulceat! Ille mihi magnus Apollo fuit. Ille quadragenos psaltes et quattuor annos Non immunificis floruit aedituis. Ille ingens longe clarebat fama nec illo Organica quisquam major in arte fuit. |
En och, dat Sweelinck wederom onze ooren mocht streelen. Hij was mij een groote Apollo. Hij die als lierzanger 44 jaren bloeide onder de ijverig dienstdoende tempeldienaars. Deze groote heeft lang in roem geschitterd en er was niemand grooter dan hij in de kunst van het orgelspel. |
"Die in Venedig zugebrachte Studienzeit hatte in Sweelinck's
muzikalischem Wesen einde Veränderung hervor gerufen, die man in Amsterdam gewiss
mit ehrlichem Erstaunen alsbald bemerkte. Man darf dies aus der Eile entnehmen, gleich
1580 der erst 18-jährigen Sw. aus Organisten-Amt der Oude Kerk zu fesseln". |
"Schon ein rascher Einblick in die genannte Drucke bestätigt
vollauf unsere vorherige Annahme, dass Sweelinck sich besonders das Studium der
alt-Niederländischen Tonkunst hatte angelegen sein lassen. Decken sie doch
mannigfache Beziehungen auf, die er gerade in Belgien, dem damals am meisten
musikbeflissenen Theile der Niederlande, angeknüpft hatte - einige von ihnen wohl
gar schon zur Zeit seiner Durchreise nach und von Italien"... "Aber nicht nur äusserlich, sondern auch innerlich tritt uns Sweelinck in seinen Jugend-Werken wie ein der belgischen Schule Zugehöriger entgegen. Die gewisse Nonchalance in der Wahl der Texte und die satztechnisch gewandte Vertonung derselben - sie sind durchaus belgisch-französischen Charakters. Es ist die Mode des Tages, von deren Wellen sich der Componist scrupellos tragen lässt". |
"Een zeer groot voordeel van het mechanische systeem is
nochtans dat de toon onmiddellijk na het neerdrukken van den toets wordt gehoord en na
het loslaten daarvan ook dadelijk weg is". "Een bezwaar van dit stelsel (het electr.-pneum.) is soms dat de toon niet onmiddellijk na het neerdrukken van den toets gehoord wordt". |
Op de vraag of de maaterieele toestanden niet om verbetering vragen,
wordt geantwoord: "Ja en neen. U moet niet vergeten, vroeger was het orgelspelen en dirigeeren op de koren een eerebaantje, het was een godsdienstige liefhebberij. Op de dorpen is het nog zoo. In de groote steden is dat alles wel veel veranderd, omdat er behoefte was aan werkelijk goede musici. De ideaal toestand is natuurlijk zóó: dat het koor en de leiding zich -en dat is toch feitelijk het geval- beschouwt als een klein groepje parochianen, dat tijdens de plechtigheden de muziek uitvoert en die daarvoor niet betaald worden. Zoo ging het aanvankelijk. Maar dan kreeg de koorleider 'ns een douceurtje voor het aanschaffen van muziek en om andere onkosten te bestrijden en kwam hiermede op den langen duur, in verband met lessen, die hij moest verzuimen, etc., niet toe. Sommige kerken konden toen méér betalen, andere lieten het bij het oude. Maar over het algemeen kan men er zoo moeilijk over oordeelen, of een pastoor het al of niet kan betalen. Het is natuurlijk wáár, een directeur of organist, doet hij zijn werk goed, kan wel eens financieele moeilijkheden ondervinden, wanneer de werkelijke plechtigheden zijn gewone bezigheden in de wielen gaan rijden. Maar van den anderen kant, is de "douceur" (nu wel geen salaris, waarmede hij "rond kan komen") toch in de meeste gevallen zeer voldoende, en verschaft hem zijn positie toch vele relaties, waardoor hij een voorsprong heeft op anderen." |
" ...Reeds jaren lang ijvert de heer Zwart voor de verdieping van het orgelspel in het algemeen en het kerkorgelspel in het bijzonder. En in de jaren 1917 en volgende gaf hij reeds -ondanks de moeilijke tijdsomstandigheden- artikelen over en belangrijke composities voor het orgel uit. Wij hopen dat de heer Zwart in zijn streven gesteund worde, opdat dit maandschrift geregeld kan blijven verschijnen en ook de ultgave Van goede orgelcomposities mag worden voortgezet...". |
"Een zeer merkwaardig artikel, dat op menig vooroordeel een verrassend licht werpt". "Ik ben voor dit artikel nog dankbaar. 't Is altijd prettig als je vaderen eens meevallen". |
"Het artikel van den heer Jan Zwart is voor velen een rijke en troostende of beschamende leering." |
Henderick Jansz. (Joosten) Speuy, org. te Dordrecht, gaf uit in 1610: "De Psalmen Davids, gestellt op het Tabulatuer van het Orghel ende Clavecymmel met twee partijen", "dat tot heden niet nader onderzocht, denkelijk van zeer bijzonder belang is". |
"Hierop moet ik hier gedenken, dat mijn Vader, hebbende door Liefhebbers, die in Italien hadden gereist, verstaan dat de musiec aldaar tot een veel hooger trap van volmaaktheid was geklommen, door kooplieden al de beste en nieuwste werken te Venetië heeft doen opkoopen en met hare koopmansschappen doen herwaerts voeren", |
den predikant Joannes Cochlius | f 50.- |
den coster Gijsbert | f 12.10 |
den voorsanger Gerritz. | f 6.50 |
den organist Jan Pietersz. | f 25.- |
den beyerman Hendr. Pietersz. | f 6.- |
den blaser Arent | f 5.- |
den hontslaeger Jan Dierix | f 5.- |
dat Prof Blok er een rede hield; Mia Peltenburg zong en het orgel... "speelde". |
"Kun je nog zingen, Zing dan mee!". Voor Orgel en Harmonium. J. Veldkamp, K. de Boer. Met begeleidingen van P. Jonker. P. Noordhoff, Groningen. Prijs f 1.50, gebonden f 2.25 (Tweede vermeerderde druk). |
Alle pogingen om het leventje van "Ping Lung" te redden
hebben helaas gefaald. "Ping Lung", bij verkorting Pigny, was, zooals men zich herinneren
zal, het reeds bejaarde hondje, 15 jaar oud, van den beroemden pianist Paderewski, die
zoo aan het diertje gehecht was, dat hij op zijn kunstreis door de Vereenigde Staten
zijn tournee afbrak en verschillende concerten afzei, omdat hij zich met den kleinen
patiënt in allerijl naar Chicago had begeven om daar voor Pigny de hulp der
wetenschap in te roepen. Maar de knapste veeartsen stonden voor een hopeloos geval. Pigny was ook maar een mensch, een sterfelijk schepsel en ondanks alle zorgen, blies hij ten slotte den laatsten adem uit in zijn mandje met het zachte, geborduurde kussen van rose satijn, waar Paderewski en zijn vrouw om beurten bij hadden gewaakt. Het vertroetelde diertje is ten slotte net als een groot mensch in een crematorium verascht en zijn asch wordt bewaard in een bronzen vaas, die later begraven zal worden in den tuin van Paderewski's villa in Zwitserland, waar zijn treurende meester en meesteres in het eind van Mei denken aan te komen". |
Ach die arme Paderewski, Nu heeft hij geen hondje meer. Treurend staart hij met Mevrouw nu, In het leege mandje neer. Midden in den grooten kunstreis Van den Poolschen virtuoos, Kreeg op eens hun lieve Pigny D' een na d' andere hondenkoorts. 't Troetelbeestje werd steeds erger 't Gaf temet haast geen geluid. 't Vijftien-jarig lieve diertje Per concert ging 't achteruit. Stopgezet werd 't musiceeren; De tournee moest afgezegd! Allerijlings werd voor Pigny Extra groot consult belegd. Maar de hondenprof stond macht'loos Bij dit hopeloos geval Moest bekennen dat geen hulp hier Zijn patiënt meer baten zal. Paderewski moet nu waken Beurt om beurte met zijn vrouw Net zoo lang tot 't laatste snikje Beiden dompelt in den rouw. Ach wat trieste "chant-funèber" Moet nog door hun zielen gaan; Wis in twaalef dubbel-mollen Heeft deez "Elegie" gestaan, Als zoo aanstonds 't lief cadaver Na te zijn gecremateerd In een urntje en verascht nu Tot zijn meesters wederkeert. Wat een leegte in het mandje Met het kussen van satijn! Zou er nu nog levensvreugde Voor den grooten kunst'naar zijn? Want al roept hij nog zoo luide: Pigny! Pigny! Maar helaas Pigny springt nooit meer uit 't mandje Pigny zit nu... in een vaas. |
"Het Orgelistenblad" blijft uitstekend van inhoud. Het stelt het zusterblad ("Het Orgel") wel eenigszins in de schaduw. Dat de heer Zwart op dezelfde wijze zal kunnen doorgaan en het hem aan steun niet zal ontbreken, is een wensch, die stellig door vele organisten en kunstliefhebbers zal worden gedeeld". |
"Wien waardeering toekomt om eenige door zijn "Orgelistenblad" meegedeelde Sweelinckiana", resultaten van eigen nasporing, waaruit blijkt dat Jan Pieters bezwaarlijk bij Zarlino te Venetië kan zijn geweest"... |
"Met groote belangstelling lazen wij het artikel over de
eerste gedrukte Ned. orgelmuziek, "Speuy's Psalmen Davids van 1610". "Jan Zwart weet telkens weer een rijken gevarieerden inhoud aan te bieden. De muziekliefhebbers, vooral onze organisten, beter willicht orgelisten moeten zijn uitgave wel op hoogen prijs stellen". |
"Het blad streeft dus in de eerste plaats naar historische
bewustwording. Toch biedt het blad niet uitsluitend historische bijdragen. Tot ons genoegen zagen wij, dat ook de practijk van het Kerkorgelspel ter sprake komt en wij zouden zelfs den heer Zwart willen aansporen onder alle waardeering voor zijn uitstekende historische bijdragen, deze rubriek niet zoo stiefmoederlijk te bedeelen, als dit in het eerste nummer het geval is... Het blad zou nog zeer veel winnen in aantrekkelijkheid, wanneer het nóg meer gaf voor de praktijk... Voor organisten, die ernst maken met hun, helaas vaak zoo weinig gewaardeerde taak (veler "speeltuig," kan allesbehalve den eeretitel "Koninklijk" dragen!) is dit blad dan niet alleen aanbevelenswaardig, maar zelfs onmisbaar te noemen...". |
"Nu is het seker dat op die tijden (bij het uitgaan der kerkdiensten) van hondert Lidmaten niet een gevonden wordt, die zijn minste aendacht aen 't orgel bestede. Ende ick geloove het den meesten gaet als denghenen die naest de Clockhuysen woone. Als 't geluy over is, souden sy qualyck derven versekeren datter geluydt sy". |
Des Avonds om zes uren roept men ledige en onledigen ter kercken met een statige gheschall van Orgelpijpen. De ledighe weten haere hoecken van ontmoetinge, ende stellende zich ter trede, God weet, veel meer als in de vergaderinghe der spotteren, dan, als in de plaetse van heylige aendacht. Wat daer wijders omgaet, tusschen jonger bloed, onder de gunst van donckere hoecken ende een ghestadigh geluydt, is naer te dencken. Het orghel ondertusschen spreect alle heyligheyd daer onder. Heyligheid? Jae, daer d' orgelist, de Toehoorders en 't orgel 't samen evenveel ghevoelens van hebben. D' onledige loopende mede toe: namentlick als tot haer Handelborse: yeder naer zijn bedrijf. Welgekozen marktveld in 't midden van de kerck! Wat ghebreeckt er meer dan bancken en kramen? Als er of niet te duchten zij, dat sich de Heer van 't heylig Huys nog eens werpe in des Roovers-kuyl, - ende wat deel wij in de straffe verdienen, die middels genoegt hebben om de Gemeente, des noods synde, met soodanighe tydverdrijf in andere gemeene plaatse te vermeacken, ons niet eigen huys daertoe leenen - staat niet sonder ernst te bedencken". |
"Is 't maer vermakelick en vreughd' sijn hoogste waerde Wat doet het in de Kerck?" |
"En de orgels? Beste collega's, die een organola niet kunt uitstaan - wat denkt U van
onze mechanische, onze pneumatische orgels? Is die afschuwelijke nadere
aanduiding van Uw koninklijk instrument nog niet volkomen tot U doorgedrongen? Vermindert
haar waardigheid niet door te eenvoudig front, te nauwe pijpen, kunstmatige
veelstemmigheid door superoctaaf-koppels, en niet in het minst door overladen
speeltafels, welke door ons degelijker nageslacht als kinderspeelgoed zullen worden
beschouwd?... De nieuwe speeltafel is van alle gemakken voorzien ten gerieve van den dillettant; de serieuze beoefenaar van een techniek vereischend nummer zal van vele hulpmiddelen geen gebruik maken, bij het registreeren eveneens moeite hebben bij artistieke uitvoering en de orgelkunst wordt er niet door veredeld... En de aanslag? We moeten onze jas uittrekken ten einde geen ongewenschte harmonie op het benedenklavier te verkrijgen. Ze is ziek, soms heelemaal dood, mist veerkracht... Na Bach is ons manuaal door toetsenvermeerdering uitgebreid en we kunnen met behulp van uitgebouwde superoctaafkoppel, echowerk en leiding van gewapend beton "Er ruischt langs de wolken" aanschouwelijk voorstellen; de gelukkig zelden voorkomende Hoogdrukstemmen vernietigen de werking der overigen bij kleinere orgels; het generaal-crescendo werkt notabene soms op de nuanceknopjes; het karakter der laatsten wordt door den Orgelmaker bepaald, meestal in tegenstelling met ons artistiek voelen...". |
"Prof Dr. Wilebald Gurlitt over "de veranderingen in het klankideaal van het orgel in
het licht der muziekgeschiedenis"; Dr. Oscar Walcker over "geschiedenis der
orgelmensuren en haar beteekenis voor de orgelbouwkunst"; Hans Jahnn over "gezichtspunten
voor de keus van doelmatige pijpenmensuren"; Ernst Flade over "Gottfried Silbermann als
orgelbouwer"; Hermann Jung over "wegen tot eenheid van bouw, van dispositie en
speeltafel"; Prof. Dr. Arnold Schering over "orgelproblemen der 15e en 16e eeuw";
Fidelis Böser over "orgel en liturgie"; Dr. J. Muller-Blattau over "opvoeding,
vorming en ontwikkeling van de organisten"; Fritz Lehmann over "het nieuwe orgel als
instrument der volksopvoeding"; Hermann Mundt over "geschiedenis en beteekenis van de
orgelkast"; Prof. Dr. Karl Hasse over "Max Reger en de Duitsche Orgelkunst";
Dr. Hermann Keller over "de Duitsche orgelmuziek na Reger" en Dr. Hermann Erpf over
"Orgel en hedendaagsche muziek...". |
"Voor den Kerkzang der Gemeente werden volgens het in Art. 14 door de
Nationale Synode in Dordrecht in 1571 bepaalde, alleen de Psalmen Davids gebruikt,
overeenkomstig de berijming van Petrus Dathenus. In de weekbeurten moest men zelfs
"ordentlick na malcander singhen". Op den Kerstdag en verdere feestdagen evenwel, werden
"na olde gewoonte", sommige lofzangen, accordeerende met Gods Woord, handelende van
Jezus' Geboorte, als "Ein Kindelein so lob ich" en "Gelovet bistu Jesu Christ" gezongen". |
"Het Orgel speelde daarbij geen rol. Het begeleidde den gemeentezang niet". |
"maar de Voorzanger gaf daarbij den toon aan, ook al had hij juist geen orgeltje in zijn keel". |
"Geweldig Muzicyn, geschapen om te singen! En wat een stem hij heeft, wie iszer die niet weet! En hoe voortreffelijk hij zijne plaetz bekleed? |
"In een folioregister getiteld Adversaria, aanwezig in het
stedelijk archief (Leiden) komt een petitie voor ten jare 1578 bij de vroedschap
ingediend door de "Broederschap en gemeene vergadering in de muzyk", waarin het gebruik
verzocht werd van eenige oude muziekboeken, die ten Stadhuize bewaard werden. 't Waren
misboeken, welke ontkomen waren aan de plundering tijdens den Beeldenstorm,
afgeschreven door meester Anthonius de Blaeuw, die later schoolmeester der arme kinderen
was". |
"Op den papieren gulden, gemaakt uit het stijve materiaal van oude
misboeken, had de magistraat het randschrift "Haec libertatis ergo" om den Hollandschen
eeuw laten plaatsen. Dit wekte ergernis bij den predikant Teling, die van den kansel de magistraten met varkens vergeleek, die niet verder denken dan aan hun voer; hij sprak zoo, omdat niet: "Haec religionis ergo", was geschreven, en wel aangezien "niet alleen om de uiterlycke liberteit ende vryheyt" maar "veel meer om de Religie ende gheestelycke vryheydt der conscientien" de opstand was begonnen" |
"Hier in staat aan te merken, dat het Onder Manuaal begind met 24 en 12 voet. is oorzaak dat het zelve clavier tot contra F gelegen heeft". |
"het is voorgekomen, dat na een missiepreek over de hel, de pater-predikant zich genoodzaakt zag "naar boven" te gaan, om den organist te verzoeken, den indruk der preek toch niet te willen te niet doen door 't spelen van een bekende opera-melodie. 't Komt voor dat onder de hoogmis de serenata van Toselli en dergelijke moppen gespeeld worden;... en mag na een H. Mis of na een Lof al eens gelegenheid zijn voor een flink nummer, de org. mag nooit vergeten, dat in onze kerken God tegenwoordig is en God de voornaamste is, en dat zijn spel dus steeds waardig en gedragen moet wezen en eerbied moet ademen en ernst. Vóór en onder den liturgischen dienst vooral is de muziek een dienstbare in den vollen zin van het woord en heeft ze niet 't recht onbeperkt te heerschen." |
"In den tijd der Watergeuzen zongen deze o.a. hun Souterliedekens. Ook zij zongen de Psalmen. En voor onze Ps. 79 "Getrouwe God, de Heid'nen zijn gekomen" vonden zij spoedig een geschikte wijze in het "de Geuzen zijn in de Bommelerwaard gevallen!" |
"Wij zien dus dat deze melodie reeds lang bestond vóór dat er Geuzen kwamen... Wat de zangwijzen onzer Psalmen betreft, deze liet men ze zooals ze waren, d.i. zooals zij door Petrus Dathenus voor zijne berijming in 1566 aan het Psalmboek der Fransche Gereformeerden waren ontleend. Dit Fransche Psalmboek was sinds 1542 bij gedeelten ontstaan en eerst in 1562 geheel voltooid. De daarbij behoorende zangwijzen waren, eveneens bij gedeelten, bijna uitsluitend door twee toondichters Louis Bourgeois en Maitre Pierre, vervaardigd of verbeterd. (J.R.G. Acquoy.)" |
"Het ontstaan van een volkslied, is ten slotte een mysterie. Men heeft melodieën, die het een maand, een jaar, enkele jaren uithouden, om dan spoorloos te verdwijnen. Enkelen blijven voor immer gemeengoed. Het volk kritiseert, schift, vervormt. Niet de enkeling componeert een volkslied als zoodanig doch hij levert zijn compositie aan de genade van de vox populi over, die haar al of niet tot volkslied maakt. Zoo zijn uit een ontelbare massa liederen ten slotte de Psalmwijzen, de Evangelische koraalwijzen overgebleven. Waarom, hoe? Het is theoretisch niet te beredeneeren." |
"Allereerst is daarvoor noodig de medemerking van onze
Predikanten. Mogen wij bij hen er op aandringen, dat ze pogingen zullen aanwenden om de bijna nimmer gezongen melodieën eens zelf in studie te nemen, hetzij in eigen woning of op de catechisatie. Wij mogen hen aanraden met de organisten dit punt eens te bespreken. Onze organisten moeten zich oefenen om meer vertrouwd te raken met deze onbekende melodieën; ze zullen ze dan ook heter met een uitkomende stem doen hooren. 't Is zelfs raadzaam om bij zulk een opgave de geheele melodie vooruit te spelen, maar uitkomend, vlakke harmonieën zijn niet voldoende... Laat ons het nog eens beproeven, dus onze Predikanten en onze Organisten vooraan." |
"geduld en vooral takt. Welke eischen wij aan hen mogen
stellen, wat hun kunstvaardigheid betreft, wil ik thans niet in den breede ontvouwen. Dit wil ik zeggen, dat, afgescheiden van deze kunstvaardigheid, als onafwijsbare eisch mag worden genoemd, dat de Organist zij een in waarheid medelevend lid der gemeente. Hij moet weten en gevoelen, wat hij speelt - niet alleen wat de melodie, maar vooral wat de te zingen woorden betreft. Hij moet, tenminste in den geest, medezingen en dus mede-bidden en mede-belijden. Ook moet hij gevoelen, dat al heeft hij, in zekeren zin de leiding van het gemeentegezang, hij niet optreedt als koorleider. Dit toch is -gelet op zijn plaats in de kelk en op de onmogelijkheid van zichtbaar de maat aan te geven- onmogelijk. Hij moet leiden, zeker! maar hij moet ook volgen; niet voortjakkeren, onverschillig voor het al of niet volgen der gemeente; niet bezield zijn met de gedachte: "jullie zult zingen, zooals ik het wil." |
"In een onzer Hollandsche stadjes, waar behalve een groot
aantal kleinere als staalkaart van protestantsche sekten ook twee monumentale gebouwen
dienen voor de godsdienstoefeningen der Groote, d.w.z. Ned. Herv. Kerk, geschiedde het
dezer dagen, dat de organist der ééne groote zich bevond onder de
kerkgangers der andere, niet minder groote kerk. Hier zat hij niet alleen onder het gehoor van den dominé, die hem stichtte, maar ook onder dat van zijn collega-organist, die hem blijkbaar niet stichtte. Op een gegeven oogenblik althans vliegt hij overeind en begeeft zich met groote stappen naar het trapje, dat naar het orgel leidt. Daar hij voorheen al eens meer zoo'n reprimande toediende, liep de zoon des gedupeerden hem na, kreeg hem bij zijn jasje, doch kon niet verhinderen, dat bij het klavier bereikte, waar hij den speler poogde weg te krijgen. Deze, gelukkig een kalm man, weerde met de eene hand zijn aanvaller af en wist met de andere den zang der gemeente te begeleiden. Aan het aanbod van den terecht verontwaardigden zoon om hem van het trapje omlaag te werpen, werd gelukkig geen gevolg gegeven. Zoodoende liep het geval enkel met wat stoornis af. ZEd., die later zijn excuses aanbood, bekende, dat zijn drift was ontstaan, doordat hij zich niet met het tempo had kunnen vereenigen" |
"Er is een tijd geweest dat Cesar
Franck naar Holland kwam en ook Saint-Saëns, en dat deze Orgelhelden gesloten
deuren vonden. Er was zooiets van 't monopolie van het orgelbankje. De organisten
stonden hun bank niet af. Niet aan Cesar Franck, niet aan Saint Saëns. Dat was een
droeve tijd en 't ware beter daarover te zwijgen. Maar dat kunnen wij thans herstellen.
Wanneer Schweitzer komt en toegang vraagt, dat men de deuren opene. En de orgelbank met
gulheid afsta. Zouden wij onzen eenigen Johann Sebastiaan durven afwijzen, indien hij
onder ons verkeerde? Welnu, organisten van Nederland, sta uw orgelbank af. Volgt het
voorbeeld van de knapste, bekendsten onder u, en helpt mee..." "Bevorder ten slotte dat hem de kerkgebouwen billijk, of beter nog om niet, worden afgestaan". |
"Onder de oude orgels, hier te lande, moet ook genoemd worden dat in de Oude Kerk te Amsterdam. Het oorspronkelijk werk was maar 12 voet hoog, werd in 1539 vernieuwd doof Mr. Hendrik Nieuwenhoff en Mr. Jan Alias Bestevaer (volgens een ander berigt zoude het eerst in 1540 aangelegd zijn geworden) van tijd tot tijd vermeerderd en in 1726 tot volkomenheid gebragt door Chr. Vatter uit Hannover." |
"De mededeeling als zou dit orgel in oorsprong en aanleg
dateeren van 1539/40 en in 1726 "tot volkomenheyd gebragt" zijn door Chr. Vater,
is onjuist. Het tegenwoordig orgel toch, werd door genoemden orgelmaker in 1724 aangenomen te bouwen, waarop het 13 October 1726 bij eene godsdienstoefening plechtig in gebruik werd genomen. De voorstelling dus, die men allicht geneigd is te maken -wat dan ook niet zelden gebeurt- als zou nog Jan Sweelinck dit instrument hebben bespeeld, kan men gevoegelijk als o n h i s t o r i s c h laten varen." |
"Van Berlioz is het bekend, dat bij zijn orgelsonate
"Abschied der Schäfer" componeerde tijdens een gezellig samenzijn met een troepje
vroolijke bekenden." |
"zal worden opgesteld achter en boven het platform, terwijl het wordt bespeeld vanuit de
Ouderlingenbanken."
|
"De stemmen van het Echo-Clavier zijn geplaatst in de Bank waarop den Organist zit te
spelen, en doen een fraaie uitwerking in de kerk."
|
"Koorzang in den Lijdenstijd "ter opluistering" is een
gedachte die pijn doet. Men kan dan ook met muziek in den Lijdenstijd nimmer vrede
hebben, tenzij men het Lijdens-oratorium beschouwt als een vorm van prediking en dus als
een zeer eigenlijk deel van den dienst "Zie het Lam Gods"! Dat is de boodschap aan de
gemeente in den lijdenstijd. De predikant brengt die boodschap nader aan zijn hoorders
door beschouwingen over, door de theologie van het Lam Gods. De muziek doet niets dan
het beeld van het Lam Gods laten zien en spreekt regelrecht, zonder den omweg van
beredeneeren en verstaan, tot de ziel door de eigen middelen van expressie, die haar
wezen zijn".
"Zóó opgevat moet het dan ook vanzelf spreken dat
evenals de man, die het woord predikt ook de zanger of zangeres die het woord
"zingt", middel is om het doel: den Lijdenden Christus te laten zien..."
|
"Na afloop was er in de consistoriekamer gelegenheid een
woord van dank te richten tot twee daar aanwezige solisten. Gehuldigd werd de heer ....
voor zijn praestatie en gedankt dat bij hier de aandacht op deze Passion had gevestigd
en, bij de regeling harer uitvoering, zoo heerlijk zijn steun had verleend. Toen ontving de hem toekomende eer de Directeur van (naam der Vereeniging) die door zijn toewijding, talent, ijver en geduld, 't verkregen resultaat had weten te bereiken. Namens (de Vereeniging) werd hem, ter gedachtenis aan dezen merkwaardigen dag, een armband-horloge aangeboden, waarin zijn initialen zijn gegraveerd en de datum .... Ook zijn zoon, die in beide diensten het orgel bespeelde en zoo uitnemend solisten en koor begeleidde, kwam 'n woord van lof toe. Hem gaf (de Vereeniging) als herinnering "Mozart's Sonaten." Ten slotte schonk .... eere-voorzitter een lauwerkrans aan de Vereeniging met linten in de (plaatselijke) kleuren, blauw en geel, waarop in vergulde letteren 't opschrift "Mattheus-Passion" (datum). Deze krans zal aan het vaandel worden gehecht, als een eereteeken van (naam der Vereeniging) 's groote verdiensten." |
"Thans traden zij de Groote kerk in, waar het orgel reeds aan den
gang was.
"Dit Orgel", zeide Karel Schimmel, "heeft een Europeesche vermaardheid.
Het is 30 Meters lang en 14 breed. In 1735 door den Amsterdamschen Orgelmaker Christiaan
Müller vervaardigd, munt het door zijn grootte en rijkdom van tonen boven alle
andere uit. Het moet 8000 pijpen hebben, van welke er sommige zóó dik zijn,
dat er wel een man kan doorkruipen, andere zoo dun als het fluitje aan de zilveren bal
van een klein kind. Er zijn niet minder dan 60 registers op". "Vooral de Vox humana (een nabootsing van de menschelijke stem) is mooi", zeide Frits. "Maar laat ons intusschen de kerk eens rondwandelen". Intusschen bespeelde de organist het orgel, terwijl de knapen, evenals het Haarlemsche publiek, door de voetpaden wandelden en naar de muziek luisterden. t Was een schoon stuk, dat de kunstenaar uitvoerde: een heerlijken zomermorgen moest het voorstellen, waarbij het orgel zijn liefelijkste tonen deed hooren, afgewisseld door het gefluit der vogelen en de zuiverste akkoorden. die vriendelijk door de kerkgewelven rolden en waarbij de wandelaars als onwillekeurig stilstonden, om door het geslijfer hunner voetstappen zich zelf en anderen niet te hinderen. Maar eensklaps veranderde dit tooneel. 't Was of de stormwind door het kerkgebouw begon te loeien, de vogels zwegen, luider en luider werd de storm, vreeselijk rommelde de donder en daarbij hoorde men duidelijk het luiden der noodklok. De knapen hielden hun adem in en staarden elkander verbaasd aan. Want daar klonken op eens de stemmen der Vox humana, en 't was of duizend angstkreten door de St.óBavo weergalmden. Maar - daar ruischt een zacht geluid, als een stem des engels - de storm bedaart - de liefelijke tonen zwellen als op de vleugelen des zefirs - de vogelen beginnen weder te zingen en alles wordt besloten met een psalm van lof en dank, die de harten tot aanbidden stemt. Benjamin was zóó verrukt over hetgeen hij gehoord had, dat hij niets kon zeggen dan: "Glorious! Glorious!" "Ja Ben", hernam Pieter, terwijl zij de kerk verlieten, "'t is inderdaad heerlijk. Je hebt zeker wel eens gehoord van, Händel den grooten componist. Nu, die bezocht, Haarlem eens en wenschte natuurlijk het orgel te bespelen. Hij kreeg daartoe vergunning en was druk aan den gang, toen de gewone organist, die verre van onbekwaam was in zijn vak, de kerk binnentrad. Zulke muziek had hij nog in zijn leven niet gehoord. "Wie is daar op het orgel?", riep hij uit. "Als 't geen engel of duivel is, dan moet het Händel zijn". En toen hij zag dat het Händel was, stond hij nog meer verwonderd. "Hoe heb ik het toch?" vroeg hij, "gij hebt het onmogelijke gedaan. Tien vingers en twee voeten kunnen de passages niet spelen, welke gij hebt laten hooren". "Gij hebt gelijk", gaf Händel bedaard ten antwoord, "en daarom ben ik tusschenbeide verplicht geweest, toetsen met de punt van mijn neus in beweging te brengen". Je kunt begrijpen, hoe de organist stond te kijken". (Ik laat deze anecdote, zegt Andriessen, "voor rekening van de schrijfster, van wie ik haar heb overgenomen".) |
"Van het museum" zegt hij bij zijn bezoek aan Haarlem, "ging ik naar de
Groote kerk, in de hoop er het beroemde orgel van Chr. Müller te hooren, dat gezegd
wordt het grootste van de wereld te zijn, en dat zich beroemen kan door den grooten
Händel en door Mozart, als twaalfjarige knaap, bespeeld te zijn...." "Het orgel... heeft vier octaven" (!) (lees: 3 klavieren en pedaal) "64 registers en 5000 pijpen1), waarvan enkele dubbel zoo hoog zijn als een Nederlandsch huis. Op het oogenblik dat ik de kerk bezocht, waren er enkele vreemdelingen; de organist liet niet op zich wachten. en ik mocht, gelijk Victor Hugo het noemde, de muziek der kanonnen Gods hooren. Daar ik totaal leek in deze kunst ben, zou ik niet kunnen zeggen, waarom dit orgel verschilt van die van de St. Paulskerk te Londen of van de Cathedraal van Freiburg of van de hoofdkerk van Sevilla. Ik hoorde de gewone krijgsmuziek die den veldslag aankondigt, achtervolgd door een geweldig gedruisch van kanonschoten, kermen der gekwetsten en fanfares der overwinnaars, die zich van vallei tot vallei verwijderen, totdat ze zich achter de bergen verliezen. Daarop doet zich een zachte harmonie van fluiten, harpen en herderszangen hooren, die ons in de liefelijkheid van het landleven verplaatsen, totdat opeens de bliksem neerschiet en de orkaan losbarst, zoodat de kerk op haar grondvesten trilt. Daarna bedaart de storm langzamerhand op het geluid van een trillend en plechtig gezang van een legioen engelen, dat langzaam uit een eindelooze verte nederkomt en zich vervolgens in de wolken verstrooit, onder de vloeken die een leger van duivelen hun uit de diepten der aarde nabrult. Ten slotte komt een deuntje uit La fille de Madame Angot, dat zeggen wil dat alles maar een grap was en dat de organist zich in de beleefdheid der vreemdelingen aanbeveelt". |
"Na de kerkhervorming komt er verzet tegen het orgel, vooral onder de
Calvinisten en Gereformeerden. Eerst in de 19e eeuw doet het in de kerk zijn vaste
intrede." |
"Deze voorstelling van zaken nu, is allesbehalve juist. Het is hier
natuurlijk niet de plaats om een wijdloopige uiteenzetting te geven van de geschiedenis
van het Kerkelijk orgelspel, maar in 't kort zij toch even opgemerkt, dat niet na
de hervorming, maar reeds lang voor dien en eer er nog sprake was van Calvinisten of
Gereformeerden, verzet bestond tegen het orgel en zijn bespeling. Om dit algemeen verzet goed te verstaan, diene men te weten, dat het orgel bij al zijn bestrijders doorging voor een wereldlijk instrument, vooral ook door zijn bespeling, die meer naar het profane dan naar het gewijde zweemde. Waarom precies, de orgels een plaats hadden gekregen in Rome's kerk is niet met zekerheid te zeggen, maar stellig niet met een hoog-muzikaal doel of uit liturgische noodzaak - het tegendeel! Erasmus dreef al den spot met het orgelgebruik als hij zijn tijdgenooten er aan herinnert dat onder Paul Vitellianus de orgels in de kerken werden gebruikt om het lawaai en gerumoer der saamgekomenen te overstemmen. En Luther, de man wien niemand toch zeker zal willen beschuldigen van gebrek aan kunstwaardeering, geeft geducht af in de hem eigen karakteristieke bewoordingen op de orgels en hunne bespeling. Iedereen wien deze orgelhistorie interesseert, vrage maar eens het op dit punt in vele opzichten verhelderend werkje van den Duitschen Prof. Dr. G. Rietschel "die Aufgabe der Orgel im Gottesdienste bis in das 18 jahr hundert" en men zal tot de conclusie komen dat het verzet tegen de orgels in het licht van dien tijd gezien, alleszins begrijpelijk is, allerminst affronteerend voor hen die er aan hebben deelgenomen en heelemaal geen afkeuring of smaad verdient, van wien dan ook, 't zij in geschrifte of van den kansel." |
"De pianiste Harriet Cohen begon haar piano-avond in de kleine zaal met
een serie koraal-voorspelen uit J.S. Bach's "Orgelbüchlein". Natuurlijk in
bewerkingen, en aangezien afwisseling de belangstelling levendig houdt, had de pianiste
uit verschillende bewerkingen gekozen: van Feinberg, van Rummel, van Borwick en - van
haarzelf - werkelijk, ik wist niet, dat er nog zooveel dérangeurs waren, die
allen precies weten, hoe Bach zijn koraalvoorspelen zou geschreven hebben, als hij den
modernen vleugel had gekend. Eén kleinigheid weten zij echter niet: dat deze
voorspelen een speciaal liturgische functie hadden, en dat Bach ze bijzonderlijk met het
oog op pedaal-spel, dus exclusief voor orgel, concipieerde. Enfin - "dem höchsten Gott allein zu Ehren, dem Nechsten draus sich zu belehren" - aldus Bach's eigen motto voor het "Orgelbüchlein", speelde Harriet Cohen ons een vieral door Feinberg c.s. (zie boven) be-vleugelde koralen voor. En bracht ons van den geest dier prachtige, tot devotie stemmende muziek nog verder af dan de bewerkingen het op zich zelf al doen. Met een fluweelig aanslagje, dat de koraalmelodieën als in rose watten verpakt deed lijken en den grooten meester min of meer als een romantisch-kwijnenden dandy portretteerde. En ook de geweldige Prelude en Fuga in a-mol voor orgel (bewerker in het programma niet genoemd), trippelde als een behaagziek juffertje voort." |
"eens de proef zou wagen, een Koraalvoorspel te laten volgen door het gemeenschappelijk
zingen van het koraal, die proef verrassende en voor het begrip van het voorspel zeer
verduidelijkende resultaten zou opleveren". |
Met groote belangstelling volgend alles wat betrekking heeft op de
aanstaande komst van den Orgelspeler Dr. A. Schweitzer, kon ik een gevoel van
teleurstelling niet onderdrukken bij het lezen der mededeeling, dat Dr. Schweitzer's
eerste optreden hier te Amsterdam zal plaats vinden op het orgel der... Koepelkerk(!) Men houde mij ten goede - van het orgel dier kerk niets geen kwaads - maar is dit nu het aangewezen instrument dat Amsterdam ter beschikking heeft bij een zoo bijzondere gebeurtenis als de op handen zijnde? Was er nu werkelijk onder het zestal zooveel grootere en belangrijker 3-klaviers-orgels - drie in Hervormde en drie in Luthersche kerken geen enkel ander beschikbaar? 't Spijt mij en ik weet zeker ieder orgelkenner en liefhebber evenzoo, dat men voor deze gelegenheid niet het Oude-Kerksorgel heeft verkozen. Mij nog te meer omdat ik juist dáár in die Kerk en op dat orgel een meer dan ideël verband zou zien tusschen het optreden van een Bachvertolker bij uitnemendheid als Dr. Schweitzer moet zijn en de geschiedenis van het orgelspel in het algemeen en dat van Nederland in 't bijzonder. Want in deze onze Amsterdamsche Oude Kerk zou Dr. Schweitzer historischen grond betreden hebben, vol van traditie en werkelijkheid. Werd niet drie eeuwen geleden binnen dezelfde muren dezer kerk door onzen Jan Pieterszoon Sweelinck den optrek begonnen van het geweldig gebouw dat Protestantsche Koraalkunst heet, waarvan weliswaar een Joh. Seb. Bach de architectonale bekroning is, maar niettemin "de orgelistenmaker" en zijn leerlingen "de Duitsche orgelistenschool" het fundament en de pijlers zijn? Stamt ook niet het orgel, gemaakt als het is in 1726, uit den vollen levenstijd van Bach's werkzaamheid en welk instrument zal als uitdrukkingsmiddel, diens kunst nader staan dan dat der Oude Kerk? En daarom zou ik o zoo gaarne hebben gezien, dat Schweitzer was gekomen naar Sweelinck's kerk; haar ruimte had vervuld van d' ouden "...galm der orgeltongen Die door de pijpen quam gedrongen Daer hemelsche Engelen op zongen"; gedenkend en eerend den "Prince der mucicyns", "den uytghenomen Konstenaer in 't orghelspelen": Jan Pieterszoon Sweelinck, door wien "het orgel 't Amsterdam", drie honderd jaar terug, "tot zulck een' wasdom quam". |
De revue had groot succes en de vaak geestige
persiflages, ook op Mengelberg, die hard lachte en klapte, waren soms zeer ad rem. Hier
volgt de korte inhoud: De god der schoonheid en der kunst, Apollo, geniet op den Olympos zijn welverdiende middagrust als hij opgeschrikt wordt door een telephoontje van de aarde; hem wordt bericht dat het Concertgebouw in Amsterdam veertig jaar bestaat. Apollo schrikt; hij heeft heelemaal niet aan dit feest gedacht... Hij moet gaan feliciteeren... maar hij kan niet weg. Hij denkt na. En vindt een uitkomst. Hij neemt de telephoon en roept den groten Amsterdammer Jan Pieterszoon Sweelinck tot zich. Hem zal hij als afgezant naar de aarde zenden. Sweelinck komt... Het denkbeeld, na zooveel jaren Amsterdam terug te zien, lokt hem aan, te meer daar hij, die leefde in Amsterdams schoonsten bloeitijd, nieuwsgierig is te weten wat zijn stad nù heeft om trotsch op te zijn. Maar hij heeft één bezwaar. Hij weet weg noch steg. Kan Apollo hem niet iemand meegeven. Zeker, zegt Apollo, en omdat het een feest is, geeft hij Sweelinck den aangenaamsten gast op elk feest mee: "de geest der vroolijkheid", voorgesteld door zijn bode Presto. Deze zal hem Amsterdam en het Concertgebouw laten zien. Op aarde aangekomen toont Presto den onwennigen Sweelinck eerst Amsterdam in vogelvlucht, om dan via de "Schoone Kunsten" in het Concertgebouw te belanden. |
"Unvergeszlich werden uns die Konzerte in den groszen
Kirchen und Kathedralen bleiben, schon dieser himmlischen Akustik wegen! Ich denke
hierbei an... die Laurentiuskirche in Alkmaar (mit einer Alten, spät-gothischen
Orgel, auf der noch Pieter Sweelinck gespielt hat)..." |
"...Spielte der Organist der Laurentiuskirche in Alkmaar
bei unserm Eintritt Variationen über "Deutschland, Deutschland über alles". Es
blieb uns nichts anderes übrig, als ihm da mit der Niederländischen
Nationalhymne zu antworten. Natürlich behielt aber auch hier Bach das letzte wort!" |
"Met de orgels van Rotterdam en Haarlem dweepte hij
zeer in 't bijzonder maar ook de andere orgels, waarmee hij kennis had gemaakt, mits
oud, vond hij goed". "De Hollandsche organisten toonen een ongewone klaarheid in hun spel. Ze zijn gelukkig niet door slechte orgels bedorven. In de klassieke speelingen zijn ze volledig ingewijd". |
"door den heer.... een Bach-programma, waarbij
uitgevoerd zal worden diens kanalen" (lees: koralen). |
"Nadat de heer.... met ware kunstenaarshand een
Orgelfantasie op het bekende gedicht "O Heer die daer des hemels tente spreydt" ten
gehoore had gebracht". |
"...tegen het eind won de violiste aan zekerheid, die in
Debussy steeg tot een meesterschap, dat aan de zaal een warm applaus ontlokte, en aan
den secretaris der Alliance een tuil tulpen". |
"...en bewonderden we meteen de wonderschoone geluiden
van de nieuw aangebrachte registers als... Apoline ...en Prémulant". |
"Hodie Christus natus est - een zeer lastige compositie
van J.P. Sweelinck, den grondlegger der polyphonie". |
"De ongemeen prachtige kast bevatte 40 beelden d.w.z. figuren,
waarbij 12 beweegbare, waaronder ook een haan, die door den orgelmaker kraaiend en
beweegbaar moest worden vervaardigd. Deze beelden ter mansgrootte waren "schön verguldet" en "herrlich gemahlt"; tusschen de drie groote pijpen torens stonden David met de harp en Koning Salomo, met draaibare hoofden; boven beiden een engel met een luit, die zich geheel omdraaien kon; daarboven weer eenige trompetters die hunne instrumenten aan- en af konden zetten; het geheel werd door een zich in de hoogte verheffenden, zwarten arend gekroond. Op het rugpositief stond een Engel met boek en stok, daarmee de maat slaande; iets lager de bewuste "vergulde haan", die, nadat de orgelist zijn spel geëindigd had, naar believen de vleugels uitsloeg en kraaide. Eindelijk waren er nog twee engelen met zinken of bazuinen, die zich omkeeren konden en tegelijkertijd hun instrumenten af- en aanzetten, benevens tal van andere beelden met verschillende speeltuigen. Om den vergulden haan bewoog zich alles. Oorspronkelijk herinnerend aan Petrus' verloochening, werd met dit orgel ieder jaar gedurende "de messe" voor het talrijk te samengestroomde landvolk in de namiddaggodsdienstoefening op St. Michels-Zondag een volksvoorstelling gegeven. Na het zingen van een lied werd op het orgel met volle werk gespeeld, waarbij zich de gezamenlijke figuren der orgelkast met hunne instrumenten bewogen. Aller oogen waren thans op het orgel gericht; na het einde van het orgelspel sloeg de vergulde haan driemaal de vleugels uit en liet even zooveel malen zijn gekraai hooren hetwelk door een orgelpijp of met het mondstuk der hobo geïmiteerd werd. Verzoeken om de afschaffing dezer waardelooze vertooning te willen bevorderen, baatten niet, daar de Maagdenbuger zakenlui vreesden dat dit op het bezoek der jaarmarkt van invloed kon zijn. Ten langen leste, toen de figuren in den loop der jaren "wandelbar" geworden, dreigden af te vallen, liet men het na. Als offer der natuurlijke reactie is de prachtige orgelkast sedert 1830 verwijderd geworden. |